De salarissen van voetballers zijn te hoog, gemeentebestuurders hebben slappe knieën, en voetbalbestuurders lijden aan megalomanie. Politici en voetbalbestuurders verbazen zich allemaal over de manier waarop betaald-voetbalclubs het telkens voor elkaar krijgen geld los te peuteren van de overheid. Ondanks een Europees verbod op staatssteun. Iedereen heeft er een mening over. PVDA-Kamerlid Tjeerd van Dekken stelde deze week zelfs Kamervragen over de kwestie. Maar de verantwoordelijkheid, die wordt vooral heen en weer geschoven.
Uit het vorige week gepubliceerde onderzoek van de eerste masterclass onderzoeksjournalistiek van De Groene Amsterdammer blijkt dat de afgelopen vijftien jaar 1,1 miljard euro aan overheidsgeld is gestoken in het betaald voetbal. Hiervan is 610 miljoen direct afkomstig van gemeenten en provincies. De rest van het bedrag zit in kosten van de politie-inzet (265 miljoen euro), de publiek bekostigde NOS-uitzendrechten van de eredivisie (186 miljoen euro) en sponsoring door semi-overheidsbedrijven (42 miljoen euro).
In 2002 heeft de Europese Commissie overheidssteun aan betaald-voetbalclubs verboden. Voetbalclubs zijn bedrijven, en subsidiëring door de overheid zou oneerlijke concurrentie in de hand werken. Maar de lokale overheden tonen zich creatief. Er blijken binnen de nieuwe EU-regels verschillende sluiproutes te bestaan om de plaatselijke voetbalclub toch te financieren als deze weer eens failliet dreigt te gaan door financieel wanbeleid. Met name het stadion, door de Commissie aangemerkt als infrastructuur, wordt als een handig doorgeefluik gebruikt voor gemeentegelden. Verder worden clubs gesteund met gratis gemeentegrond, het opkopen van trainingscomplexen, het kwijtschelden van leningen en met risicovolle borg- en garantstellingen.
Soms is het de angst voor woedende supporters. Soms is het de naamsbekendheid van de stad, die mooi een duwtje krijgt door de aanwezigheid van een voetbalclub. Soms is het de naam van de wethouder zelf, die maar al te graag gezien wordt als redder van het voetbal. Maar doorslaggevend is de financiële verstrengeling. Als de gemeente zich eenmaal heeft ingelaten met de voetbalclub lijkt er geen weg meer terug. Gaat het voetbalbedrijf failliet, dan wordt de gemeente meegetrokken in een financieel fiasco. En zo weet de club maar al te goed bij wie ze, verzekerd van succes, het best de hand kan ophouden. En de gemeenten blijken keer op keer een gewillig slachtoffer.
Vrijwel iedereen vindt de bestaande praktijk wonderlijk. Maar een oplossing hebben ze ook in de voetbalwereld en de politiek niet paraat.
‘In Nederland zijn gemeenten zelf verantwoordelijk voor het naleven van staatssteunregels’
Voetbalbond KNVB zet zich er nog het gemakkelijkst overheen. ‘Gemeenten zijn vrij om hun eigen beleid te bepalen. Als ze het belangrijk vinden dat er een voetbalclub is in de stad, kunnen ze daarin investeren. Mits de Europese regels niet overtreden worden’, zegt KNVB-bestuurder Mark Boetekees, hoofd licentiezaken en juridische zaken bij de voetbalbond. Ook als gemeenten zelf verstrikt raken in het financiële wanbeleid van de club? En geen andere keus zien dan de club maar overeind te houden, omdat ook de gemeente financieel risico loopt met bijvoorbeeld garantstellingen en leningen? Boetekees: ‘Gemeenten hebben er ook zelf een verantwoordelijkheid in dat ze niet het imago creëren altijd aan de clubs tegemoet komen.’
Wat de KNVB wel doet, is de voetbalclubs aan strengere financiële spelregels onderwerpen. Volgende week moet daartoe op de ledenvergadering een pakket maatregelen worden aangenomen. ‘Alle clubs moeten dan op tijd een sluitende begroting indienen. En er wordt beter gelet op welke toekomstige inkomstenbronnen worden meebegroot. Clubs die zich daar niet aan houden belanden sneller in categorie 1, waarbij ze onder financieel toezicht van de bond komen te staan.’ Maar of dat de oplossing is? Nu al staan zestien clubs, bijna de helft van het totaal, onder verscherpt toezicht van de KNVB. Slechts vijf clubs zijn financieel helemaal gezond verklaard, al dan niet dankzij een financiële injectie van de lokale overheid.
Europese regels
De Europese Commissie, die de staatssteunrichtlijnen uitvaardigde en erop moet controleren, komt alleen in actie als er geklaagd wordt dat de mededinging in het geding is. En dat gebeurt maar weinig. Een paar keer werd een vooronderzoek aangekondigd, onder meer naar de banden tussen Maastricht en MVV, Tilburg en Willem II, Arnhem en Vitesse, en Doetinchem en De Graafschap. Maar tot concrete sancties leidde dat tot dusver niet.
Ook Europarlementariërs vragen zich af wat nu precies de rol van Brussel moet zijn. VVD’er Toine Manders legt de verantwoordelijkheid bij de clubs zelf: ‘Nederland heeft een kleine markt voor voetbal. De Nederlandse clubs moeten niet zo megalomaan zijn dat ze denken de grote Europese clubs te kunnen evenaren. Het is toch te gek voor woorden dat de spelers van Ajax een bonus van drie ton krijgen omdat ze kampioen zijn geworden van een Mickey Mouse-competitie? Bij de banken valt iedereen erover, maar nu hoor je niemand. Gemeenten betalen indirect aan de hoge salarissen mee. Zij moeten zelf nadenken of ze gemeenschapsgeld niet aan betere zaken kunnen besteden.’
De enige die in verwarring achterblijft, is de belastingbetaler
Ook de SP wil af van de hoge spelerssalarissen, die bij Nederlandse clubs gemiddeld zeventig procent van de begroting beslaan. Maar dan door van voetbalclubs maatschappelijke instellingen te maken. ‘Dat kan alleen als Nederland daar zelf mee begint’, zegt europarlementariër Dennis de Jong. ‘Als we voorop lopen en laten zien hoe we saneren in de salarissen, kan dat als voorbeeld voor de rest van Europa dienen.’
Bas Eickhout (GroenLinks) wijst ook al terug naar de nationale overheid en pleit voor een register bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, waarbij gemeenten moeten opgeven hoeveel steun ze geven aan voetbalclubs: ‘Geen nieuwe regels, maar beter toezicht op de regels die er al zijn. Binnenlandse Zaken en de gemeenten moeten dat samen doen.’
Binnenlandse Zaken heeft daar echter weinig trek in. ‘In Nederland zijn gemeenten zelf verantwoordelijk voor het naleven van staatssteunregels’, antwoordt de woordvoerder van minister Donner. En ook in de Tweede Kamer is een eenduidige oplossingsrichting ver te zoeken. De PVV, wars van subsidies aan cultuur maar populair onder voetbalsupporters, weigert überhaupt te reageren op het onderzoek. De PVDA stelt Kamervragen over de kwestie, om in elk geval helder te krijgen wat wel en niet mag. ‘Nu betalen gemeenten mee aan spelerssalarissen. Dat moet je niet willen. Als er subsidie naar voetbal gaat, steek dat dan in jeugdopleidingen’, zegt Tjeerd van Dekken. ‘Het voetbal moet weer meer van de samenleving worden.’
D66 wijst juist weer terug naar Europa. CDA en VVD houden – net als Binnenlandse Zaken – de gemeenten verantwoordelijk voor hun uitgaven aan het voetbal.
En zo komt het probleem op het bordje van de lagere overheid, die zelf slachtoffer dreigt te worden van de enorme trits sluipwegen die is ontstaan door de onduidelijke Europese regelgeving. Sportwethouders van gemeenten met een betaald-voetbalorganisatie hebben vorig jaar een platform opgericht om een duidelijker lijn te trekken op het gebied van steun aan voetbalclubs. Voorzitter is Jan Hamming, PVDA-wethouder Sport in Tilburg: ‘Eigenlijk moeten de clubs op eigen benen kunnen staan. Maar als een club failliet dreigt te gaan, kloppen ze altijd weer aan bij de gemeente.’ Waarom gemeenten dan altijd weer meewerken? Hamming: ‘Zelf hebben we in Tilburg een financiële afweging gemaakt. Als we de huur niet hadden verlaagd, was Willem II failliet gegaan. Dan hadden we geen inkomsten meer uit de huur van het stadion gehad en daarmee acht ton te kort op onze begroting, structureel. En we zouden in één keer het stadion moeten afschrijven, dat voor 7,5 miljoen in de boeken staat. Het alternatief was eenmalig de huur verlagen voor 2,4 miljoen euro. De zakelijke afweging was snel gemaakt.’
Verantwoordelijkheid
De oplossing ligt volgens Hamming bij de clubs: ‘Het belangrijkste is dat de spelerssalarissen genormaliseerd worden. Als je ziet wat ze doen voor hun geld: het aantal trainingsuren bij voetbal is heel laag vergeleken bij andere sporten: vier, vijf keer per week een paar uurtjes. Ik heb vorig jaar gepleit voor een Balkenende-norm voor voetballers, kreeg ik van alle kanten scheldmailtjes: hoe ik het in mijn hoofd durfde te halen om daarover te gaan praten. Op de een of andere manier is dat voetbal heilig. Want als het door die hoge salarissen financieel niet goed gaat met de club, dan staan ze wel weer bij ons op de stoep omdat wij als gemeente moeten bijbetalen. En dan krijgen we ook de scheldmails als we niets doen. En staat het plein vol boze supporters.’
Maar wie dan het voortouw moet nemen? De wethouders hebben zich weliswaar verenigd, maar om de regels aan te pakken, verwijst Hamming weer helemaal terug naar boven: ‘We moeten het internationaal aanpakken. Je moet de trap van bovenaf schoon vegen. De AC Milans en Real Madrids hebben honderden miljoenen schulden, maar kopen wel weer voor tig miljoen euro aan spelers. Zolang dat bizarre transferspel blijft bestaan, kun je het hier ook niet oplossen.’
En zo is de cirkel rond. De gemeenten wijzen weer naar Europa, dat het doolhof aan onduidelijke staatssteunconstructies heeft opgetuigd. En Europa en de rijksoverheid weigeren om de gemeenten uit dat doolhof te bevrijden. Zo zullen gewiekste voetbalbestuurders ook de komende jaren de deur van het stadhuis wel weer platlopen. Het geldkistje onder de arm, of de wethouder daar zijn cheque maar in wil leggen. En de wethouder zal het gemeentelijk chequeboek wel weer trekken. Omdat hij denkt dat hij niet anders kan. Of omdat hij stiekem droomt van grote successen voor ‘zijn’ club. De enige die in verwarring achterblijft, is de belastingbetaler. Want staatssteun, dat mocht toch eigenlijk niet?
Dit artikel verscheen in De Groene Amsterdammer.