De provincie Brabant was de grootste aandeelhouder van Essent en streek bij de verkoop in 2009 in één klap drie miljard op. Daarvan is twee miljard belegd met een jaarlijks rendement van tachtig miljoen euro, ter compensatie van de weggevallen Essent-dividenden. Eén miljard is verdeeld over allerlei potjes, zoals natuur, innovatie en cultuur. “Tijdens een begrotingsbehandeling zei het provinciebestuur: ‘Jongens, we hebben nog driehonderd miljoen liggen en we weten ècht niet meer waar we het aan moeten uitgeven. Zeggen jullie het maar.’ Voordat ik van de draaideur naar de Statenzaal was gelopen, had ik alweer zes miljoen uitgegeven”, zegt Heijmans, die sinds 1995 in Provinciale Staten zit.
In twintig jaar tijd is de Nederlandse energievoorziening grotendeels geprivatiseerd. Voor de decentrale overheden was het een ongekend lucratieve operatie. Alle verkopen samen brachten bijna dertig miljard euro op. Tel daarbij ook nog eens het dividend op dat jarenlang aan gemeenten en provincies werd uitgekeerd. Voor de vier grote energiemaatschappijen bedraagt dat tussen eind jaren negentig en 2010 zo’n zevenenhalf miljard euro. Voeg daarbij ook nog de dividenden van voorlopers van Nuon en Essent, de winstuitkeringen van de netwerkbedrijven die nu nog in overheidshanden zijn en de beleggingsrendementen die worden behaald met de verkoopopbrengsten van energiebedrijven, en het totaal loopt op tot ongeveer veertig miljard euro. Ter vergelijking: gemiddeld halen alle gemeenten in Nederland jaarlijks acht miljard aan belastingen op, de provincies één miljard.
Het rommelt onder het Staringplein in Amsterdam Oud-West. Snorrend en ratelend hoest de volautomatische parkeergarage uit haar ingewanden een Peugeot op. De eigenaar staat met zijn pasje bij het liftgebouw te wachten. “Het duurt tweeÎnhalve minuut. Als je tijd hebt, is dit een prima parkeerplek.” Dankzij de automatische garage is er op het plein weer ruimte voor groen en spelende kinderen. Omwonenden kunnen hun wagen de lift in rijden. Lopende banden, bewegingssensoren en draaimechanieken zetten de auto’s op een van de zestig ondergrondse parkeerplekken. Niet iedereen durft dat aan. Storingen komen vaker voor, weet de eigenaar van snackbar Sybo, die pal voor het liftgebouwtje biofriet verkoopt. “De lift vergt veel onderhoud. Het computersysteem is ook al eens vervangen.”
Voordat ik vanaf de draaideur bij de Staten- zaal was, had ik alweer zes miljoen uitgegeven
In totaal kostte de garage tweeÎnhalf miljoen euro, zo’n tweeÎnveertigduizend euro per parkeerplek.
Amsterdam lijkt er de laatste jaren een voorkeur voor te hebben: dure en ambitieuze projecten die niemand zou missen als ze er niet waren geweest. Zo kreeg Osdorp een designvoetbalkooi, die vooral wordt gebruikt door hangjongeren. En langs de Hoofdweg in West staan de letters van het alfabet op de bovenleidingmasten van de tram. Een kunstwerk dat alleen de bewoners op driehoog kunnen zien. Eén ding hebben die projecten gemeen: ze zijn er gekomen omdat Amsterdam voor veel geld zijn belang in de elektriciteitscentrales kon verkopen.
In 1999 verkocht Amsterdam, samen met provincie Noord-Holland en stad en provincie Utrecht, de zeven centrales voor vierenhalf miljard gulden aan de Texaanse firma Reliant. Deze transactie wekte verbazing, want bijna niemand kende het Amerikaanse bedrijf. Toen twee jaar later bleek dat de Europese markt helemaal niet zo snel openging als Reliant dacht, verkochten de Texanen de aankoop voor de helft van de prijs terug aan Nuon. De twee gemeenten en provincies hielden een paar miljard over aan deze vergissing.
Niet alleen Noord-Holland en Utrecht vierden feest met energiemiljoenen. In heel Nederland, van Gulpen tot Boarnsterhim en van Oldenzaal tot Bergen op Zoom hadden gemeenten en provincies een kwarteeuw lang een substantiÎle extra inkomstenbron door bezit en latere verkoop van energiebedrijven. Deze geldstroom wordt in gang gezet in de jaren tachtig. Nederland is dan nog een lappendeken van energiemaatschappijen. Elke gemeente heeft haar eigen nutsbedrijf. In 1985 zijn maar liefst 158 overheidsbedrijven bezig met gas- en elektriciteitsvoorziening. Vanuit Brussel wordt echter vanaf medio jaren tachtig aangestuurd op meer marktwerking en op termijn een vrije Europese energiemarkt. Dit leidt tot een fusie- en overnamegolf.
Gemeenten ontdekken zo dat ze hun aandelen in nutsbedrijven kunnen omzetten in klinkende munt. In 1995 zijn nog 36 energieleveranciers actief. Sommige gemeenten verkopen hun belang in z’n geheel, sommige een gedeelte. Andere pakken het gehaaider aan; als ware private-equityfondsen trekken ze bij een fusie eerst eigen vermogen uit de nutsbedrijven en zetten dat om in rentedragende leningen. Zo zijn ze nog voor jaren verzekerd van een stabiele inkomstenstroom uit rente.
Is geld er automatisch, dan komt de vraag óf je het uitgeeft helemaal niet aan de orde
Ondertussen heeft de regering in 1989 met de Elektriciteitswet besloten dat het opwekken van stroom kan worden losgekoppeld van het transporteren en verkopen ervan. De vier grote bedrijven die de energiecentrales beheren onderhandelen bijna een decennium over de oprichting van een grootschalig productiebedrijf dat heel Nederland van energie moet gaan voorzien en op de Europese markt kan meespelen.
Maar de fusie loopt in 1998 uit op een mislukking. Een jaar later gaan de elektriciteitscentrales in de verkoop. Maar dan trapt de Tweede Kamer op de rem. De Nederlandse politiek heeft geen trek in gedoe met omstreden buitenlandse investeerders die Nederlandse energiebedrijven opkopen en dus komt er voorlopig een verbod op de privatisering van energiebedrijven.
De oplossing voor de privatiseringspatstelling komt met de Splitsingswet in 2006. De energiebedrijven moeten de netwerken voor stroomdistributie loskoppelen van de verkoop van stroom. De netwerkbedrijven – kabels en pijpen – blijven in overheidshanden, de leveringsbedrijven kunnen na de centrales worden geprivatiseerd. Niet alle gemeenten en provincies zijn daar even gelukkig mee. De netwerken vertegenwoordigen een grote waarde op de balans. Door die af te splitsen, worden de energiebedrijven minder waard. Nu is het alsof ze hun tafelzilver wel mogen verkopen, maar er eerst een paar deuken in moeten slaan. Eneco en Delta slepen de staat voor de rechter. Hun concurrentiepositie wordt door de gedwongen splitsing nodeloos verzwakt, vinden ze, vooral omdat Nederland het enige EU-land is dat deze zo rigoureus doorvoert. Maar uiteindelijk verliezen ze de zaak bij het Europese Hof.
Hiermee begint voorlopig de laatste privatiseringsslag. In 2009 wordt Essent verkocht aan het Duitse RWE. Die deal brengt uiteindelijk rond de tien miljard euro op. Het Zweedse Vattenfall koopt Nuon voor tien miljard euro. Van de grote energiebedrijven blijven alleen Eneco en Delta in overheidshanden. Gemeenten en provincies blijven wel eigenaar van de afgesplitste netwerkbedrijven, waarvan Enexis (voorheen onderdeel van Essent) en Alliander (vroeger Nuon) de grootste zijn.
De grote vraag is natuurlijk: wat gebeurt er met al die miljarden? Het goede nieuws is: voor een deel niets. Althans, niet actief. Gemeenten en provincies waren zo gewend geraakt aan de megadividenden van Nuon en Essent dat de meeste de helft van de verkoopopbrengst opzij hebben gezet. Van de grofweg twintig miljard die Essent en Nuon opbrachten, zit voor zover valt na te gaan zo’n acht miljard nog in spaarpotjes. De rente compenseert de weggevallen winstuitkeringen.
Het slechte nieuws is: twaalf miljard en het rendement van die spaarpotjes, en de vroegere dividenden, worden of zijn al gebruikt voor allerlei projecten en extra beleid. Niet alleen Amsterdam besteedde miljoenen aan ‘leuke projecten’. Delft bijvoorbeeld schreef een prijsvraag uit; de bevolking besliste dat de honderdvijftien miljoen gulden werd uitgegeven aan onder meer een nieuwe sporthal, kunst in de wijk en openbare toiletten. Leiden kocht voor 1,3 miljoen een Rembrandt. In het Limburgse Echt strooide een wethouder vijftigduizend euro van de Essent-opbrengst uit over het verenigingsleven. Woudenberg, op de Utrechtse Heuvelrug, gaf iedere inwoner honderd euro korting op de gemeentebelastingen.
Of dat ook nuttig is? Maarten Allers, hoogleraar economie van decentrale overheden aan de Rijksuniversiteit Groningen, vreest van niet. Hij noemt de energie-inkomsten van overheden een verkapte belasting, omdat burgers en bedrijven het geld uiteindelijk opbrengen via hun energierekening. “Maar bijna niemand realiseert zich dat die heffing bestaat. Provincies en gemeenten kunnen er vrijelijk over beschikken.”
Het probleem is volgens Allers dat ‘gratis’ geld vrijmoediger wordt besteed dan geld dat moet worden ‘verdiend’. “Als voor de financiering van een bepaald project bij de belastingbetaler moet worden aangeklopt, zal een betere afweging worden gemaakt tussen kosten en opbrengsten. Want politici willen herkozen worden, en belastingen maken niet populair. Zijn die inkomsten er automatisch, dan komt de vraag óf dat geld moet worden uitgegeven helemaal niet aan de orde. Als je het geld opspaart, krijgt je opvolger het in de schoot geworpen en gaat die er goede sier mee maken. Het geld wordt dus uitgegeven simpelweg omdat het er is.”
Het is in feite zoals dictaturen werken, zegt Allers. “Als je een oliebron hebt en je hoeft geen belasting te innen, zoals Saoedi-Arabië, dan vragen mensen ook niet om democratie. Ze zijn allang blij dat je wat dingen gratis regelt. Als je zegt: ‘Ik heb een goed project en ik heb daar belastinggeld voor nodig’, dan moet je echt een goed verhaal hebben. Maar nu kunnen ze alles. Er is niets democratisch aan.”
Dit artikel verscheen in het Brabants Dagblad